donderdag 12 september 2013

Antoine - La Loi de 1920 (1966)




Antoine heeft het in deze song over de Wet van 31 juli 1920, « réprimant la provocation à l’avortement et la propagande anticonceptionnelle. » (Franse Wet).

Volgens deze wet  wordt abortus gelijkgesteld met moord en zal de pleger ervan voor het Assisenhof moeten verschijnen.


Toch was deze wet niet een totale miskleun. Zeer dikwijls konden de beklaagden rekenen op het medeleven van de juryleden en kwamen ze er met lichte straffen vanaf. In 1923 werd de straf voor abortus gecorrectionaliseerd.


Toch bleef de vervolging van de abortus een feit. Tussen 1925 en 1932 waren er dat zo’n 500 à 600 per jaar.


Het gevolg was navenant. Het geboortecijfer daalde drastisch en in 1930 stond dit op het laagste peil ooit in Frankrijk.

Wat gebeurde er ? Eerst waren er de gewone middelen zoals de coïtus interuptus en het condoom (toegelaten omdat het de mensen beschermde tegen venerische ziekten). En natuurlijk waren er de clandestiene abortussen die in die jaren een echte boom kenden.

Een nieuwe wet van 1939 (Code de la Famille) zal de repressie versterken.

De oorlog die volgt zal het ideaal van de vrouw aan de (franse) haard versterken en dus zal abortus uit den boze zijn. De vrouw zal zich volledig ontplooien in haar rol van moeder aan de haard, en ze zal kinderen baren.

Een wet van 1942 zal abortus “schadelijk voor het Franse Volk” verklaren. Abortus wordt “un crime d’Etat”. Er worden speciale ploitiediensten opgericht die zich met abortus bezighouden. In 1943 wordt een “engeltjes maakster” geguiliotineerd.
Gedurende de oorlogsjaren worden inzake abortus meer dan 15000 straffen uitgesproken.




Antoine

Antoine zal onmiddellijk een buitenbeentje zijn in de franse yéyé. De meeste zangers en zangeressen houden het bij brave en vriendelijke weinig zeggende teksten.
Antoine is tegendraads en heeft het in zijn “Eculubrations“ onmiddellijk over het plaatsen van het franse idool nr.1 « Johnny Hallyday» in een koooi in Medrano (de Parijse Zoo).

Met zijn groep « Les Problèmes » (de latere Charlots) zoekt hij de controverse op.
In 1966 maakt hij deze song « La Loi de 1920 ».

Hij vertelt ons het intrieste verhaal van een vrouw die de zwangerschappen opstapelt en uiteindelijk begeeft. Om te ontsnappen aan de miserie vermoordt ze haar kinderen en pleegt ze zelfmoord.

Voor Antoine is deze meer dan voorbijgestreefde wet uit 1920 de echte schuldige.



Antoine: "LA LOI DE 1920". (1966)

Elle habite avec ses 9 enfants
De biais ce n'est pas même un appartement
Le mari on ne le voit pas souvent
Et pourtant

On leur a appris à fonder une famille
Faire autrement leur serait difficile
Au mariage c'était le seul but dans la vie
Et pourtant

Chaque année un autre enfant naissait
Comment auraient-ils pu l'éviter
Il y a 365 nuits dans une année
Et pourtant

L'aîné aura peut-être quelque instruction
Pour les autres il n'en est pas question
Manger ça ne leur arrive pas souvent
Et pourtant

Il y a longtemps que leur taudis est classé
Assise folle elle s'est mise à penser
Elle n'en peut plus, ça ne peut plus durer
Et pourtant

Dans un coin il y a un fourneau
L'évier est mort, on leur a coupé l'eau
Elle s'approche du feu la folie sur la peau
Et pourtant

Il suffit de tourner un robinet
Ça me tremble, les enfants dorment à coté
Ils ne se sont plus jamais réveillés
Et pourtant

On aurait dû penser pourtant
On aurait pu penser pourtant
Penser à revoir enfin la loi de 1920
.








Op de draaitafel : Roy Harper - Flat Baroque and Berserk (Harvest 1970)



Geen dag aan zee gisteren, het regende .

Dan maar lekker een plaatje draaien. Mijn keuze viel op deze klassieker (nu ja !?) uit 1970, in elk geval voor mij een klassieker.

“Flat Baroque and Berserk” is het vierde album van de Engelse singer songwriter Roy Harper. Het werd uitgebracht ôp het legendarische Harvest label in 1970.

“Flat Baroque and Berserk” werd geproduced door Peter Jenner en opgenomen in de Abbey Road Studios in Londen. Het was eveneens  het eerste van de acht albums opgenomen door Roy Harper voor Harvest label EMI.

Harper zei over dit album :  “for the first time in my recording career, proper care and attention was paid to the presentation of the song."

Het album bevat enkele van de bekendste nummers van Roy Harper. "I hate the White Man”  in het bijzonder staat bekend als een compromisloze tekst.

Harper zelf beschreef het lied als : “a testament to my lifelong devotion to espousing equal rights for all humans. I have long since wondered about the wisdom of stating that you have more than the capacity to hate your own race for it's misdemeanors, but as a polemic it has been both an effective tool and somewhere of a place to stand”

Dit is ongetwijfeld een van de hoogtepunten uit deze elpee – en het hele oeuvre van Roy Harper.

Andere favoriete track is “Tom Tiddler’s Ground”

Harper groeide uit tot een cult figuur . Hij zong de lead in “Have a Cigar” op het album “Wish You Were Here” van Pink Floyd. Hij is ook bekend van het lied “Hats Off to (Roy) Harper” op het album “Led Zeppelin III”. Harper maakte ruim twintig albums, waarvan acht voor Harvest, het progressieve EMI-label. In die zin was hij een collega van onder anderen Deep Purple en Pink Floyd. Toen hij “Have a Cigar” voor het album “Wish You Were Here” zong, was hij zelf druk bezig met zijn album “H.Q.”

I hate the white man



Tom Tiddler’s Ground




dinsdag 10 september 2013

Blind Willie McTell (1901 – 1959)




Blind Willie McTell (1901 – 1959)

Een van de giganten uit de pre-war blues …..

Willie Samuel McTell was een van de beste bluesgitaristen en zangers ooit. Vanuit zijn woonplaats Atlanta (GA) reisde hij veelvuldig rond en hij maakte tientallen opnamen onder verschillende namen, waaronder Blind Willie, Blind Sammie, Hot Shot Willie en Georgia Bill. Dit gebeurde vooral omdat hij op deze manier voor verschillende platenmaatschappijen kon werken. En dat zijn vast niet zijn enige pseudoniemen geweest.

We weten eigenlijk niet eens hoe hij zichzelf noemde, maar ‘Blind Willie’ werd het meest gebruikt. Veel over hem werd pas bekend na zijn dood, door verhalen van kennissen en familie- leden. Zijn familienaam bleek bijvoorbeeld ook niet McTell te zijn, maar McTier of McTear. Op zijn grafsteen staat overigens Willie McTier. Wat wel duidelijk is is dat hij werd geboren in een muzikale familie – zowel zijn vader als moeder speelden gitaar, net als een oom van hem.

Blind Willie McTell (zoals we hem dan maar blijven noemen) werd op 5 mei 1901 geboren in Thomson (GA) en hij groeide op in Statesboro. Hij was waarschijnlijk al blind vanaf zijn geboorte, maar dat bleek voor hem later geen beletsel te zijn. Hij beweerde dat zijn gehoor buitengewoon goed was ontwikkeld door deze handicap. Hij leerde eerst harmonika en accordeon spelen, maar toen hij er groot genoeg voor was schakelde hij over op de gitaar.

In eerste instantie speelde hij een gewone zessnarige gitaar en, hoewel hij deze bleef gebruiken, schakelde hij halverwege de twintiger jaren over op de 12-snarige gitaar. Bij alle opnamen die hij maakte,  werd van de 12-snarige gitaar gebruik gemaakt.
Willie bezocht een aantal blindenscholen in Georgia, New York en Michigan, waar hij ook een officiele muzikale opleiding kreeg. Daarna trad hij op tijdens medicine shows, carnaval, barbeques en hij was daar een populaire muzikant.

Willie’s platencarriere begon in 1927 met twee sessie voor Victor Records. Hier nam hij 8 nummers op, waaronder ‘Statesboro Blues’. Uit deze eerste opnamen blijkt al dat hij de kunst verstond verhalen te verhalen, en dit gecombineerd met fenomenaal gitaar- werk.
Behalve dat hij verschillende namen gebruikte, werkte hij ook samen met verschillende partners, waaronder zijn toenmalige vrouw Ruthy Kate Williams en muzikanten als Buddy Moss en Curley Weaver.

Toch bracht zijn platencarriere niet het succes waar Willie op had gehoopt. Voor het grootste deel lag dat aan het feit dat zijn meeste platen werden uitgebracht tijdens het dieptepunt van de Amerikaanse depressie. Hij bleef populair in Atlanta, waar hij voor het grootste deel van zijn carriere bleven werken en wonen, maar hij reisde ook regelmatig alleen naar New York.

Willie was gelukkig bekend genoeg zodat de bekende field recorder John Lomax zich verplicht voelde om in 1940 opnamen van hem te maken voor het Library of Congress. Net als bij andere artiesten werden er vanwege de oorlog enkele jaren lang geen opnamen gemaakt van McTell, maar gelukkig was er na de tweede wereldoorlog een (kortstondige) blues- en folkrevival, welke hem opnieuw terugbracht in de studio.

Verbazingwekkend genoeg toonde het nieuwe label Atlantic, dat eigenlijk bekend was van in Jazz en R&B, interesse in McTell en zij namen 15 songs met hem op in 1949. De enige single werd slecht verkocht en het duurde zo’n twintig jaar voordat de rest werd uitgebracht. Een jaar later was hij weer terug in de studio, nu met zijn oude partner Curley Weaver. Geen van deze opnamen verkocht goed, maar Willie bleef optreden voor ieder die hem maar wilde horen.

Mede door gebrek aan succes begon Blind Willie McTell naar de fles te grijpen. Hij werd herontdekt in 1956, waar hij nog een aantal historisch belangrijke opnamen maakte. Deze opnamen gebeurden louter toevallig toen een bij de handse muziekhandelaar op een dag een oudere zwarte (blinde) man in zijn winkel kreeg die om een set snaren vroeg. Deze herkende Blind Willie, en in de keuken werden de laatste opnamen van Blind Willie McTell gemaakt.

Teleurgesteld in de muziekindustrie besloot hij kort daarna de muziek te verlaten en werd dominee bij een lokale kerk. Op 19 augustus 1959 stierf hij in Milledgeville (GA) aan de gevolgen van een herseninfarkt, volledig eenzaam en vergeten. Zijn overlijden gebeurde zo onopgemerkt dat in nog in de zeventiger jaren in diverse boeken en tijdschriften werd geschreven dat hij nog in de zestiger jaren in Atlanta geleefd zou hebben.




Blind Willie McTell - Statesboro Blues (1928)
Opgenomen in Atlanta, Georgia op 17 Oktober 1928.







Blind Willie McTell was een van de giganten van de blues, zowel als gitarist en als zanger. Verschillende nummers zijn door anderen vertolkt, waarbij de versies van ‘Stateboro Blues’ door Taj Mahal en de Allman Brothers Band wel de bekendste zijn.

Hij was een zeer ontwikkeld man en fenomenaal muzikant, die net zo makkelijk de blues, als ragtime, spirituals, hillbilly en popnummers vertolkte. Hij kon muziek lezen en schrijven in braille en was een briljant improvisator op gitaar.

En zoals Bob Dylan het al zegde : “Nobody sings the blues like Blind Willie McTell”.



zondag 8 september 2013

" La Tondue “ (De kaal geschoren vrouw) van Georges Brassens (1964)



Georges Brassens kwam vanuit Sete naar Parijs in januari 1940 en verhuisde met zijn tante Antoinette naar de Alesia straat . Zoals door de Franse Overheid werd opgelelgd moest Brassens naar Duitsland in het voorjaar van 1943 en werkte hij er in een BMW- fabriek in Basdorf , in de buurt van Berlijn .

In maart 1944 nam hij de benen tijdens een "permission” en zocht hij zijn toevlucht in de  impasse Florimont, bij Marcel en Jeanne Planche Bonniec, naaister en vriend van zijn tante.

Formel moest hij worden beschouwd als deserteur. Hij leefde de rest van de oorlog afgezonderd in zijn kamer en in armoede .




 
Na de bevrijding kan Brassens eindelijk uit zijn hol komen. Hij wordt geconfronteerd met gebeurtenissen waarover hij het volgende vertelt :

"On passait avec des hauts-parleurs disant :'Ce soir le spectacle commence à telle heure'; on exposait des femmes et c'était un truc insupportable, toutes ces femmes qu'on voulait tondre. [...] On ne reprochait à personne, par exemple, d'avoir couché avec une Allemande. On les tondait pas, les mecs qui s'étaient tapé des Allemandes. (...) c'était très mal vu de coucher avec un Allemand, mais c'était très bien vu de coucher avec une Allemande. Et c'est une des raisons pour lesquelles je ne regrette pas de ne pas avoir participé, même de très loin, à cela." 

Brassens is er onderste boven van en twijfelt aan dat hele gedoe.




Deze ervaring inspireerde hem jaren later tot “La Tondue” .

Het is een tegendraadse song, zoals alleen Brassens die kon maken.  In een volle Gaullistische periode komt hij met zijn twijfels aanzetten.

Op datzelfde album staat de song “Les deux Oncles” waarin Brassens zegt dat men er gek moet voor zijn om voor ideeën te willen sterven (!).

“La Tondue” past perfect in de logica van Brasens die het steeds heeft opgenomen voor de marginalen en de verschoppelingen.

Ook hier zingt Brassens over zijn wantrouwen in de zgn. “rechtvaardigheid van de mannen”. .

Hij toont ook zijn medeleven aan degenen die de fout hebben begaan te slapen met een Duitse soldaat ( " koning van Pruisen " ) om sentimentele redenen ("ich liebe dich"  in de taal van Goethe) gemaakt.

Brassens is fundamenteel  anti-militaristisch en pacifist. Hij voelt alleen maar minachting voor de pseudo-patriotten die zich vergrijpen aan deze weerlozen vrouwen welke ook hun motief geweest is .
.
Tegelijk ervaart hij ook zijn eigen onmacht die niets kon doen om er iets aan te verhelpen : "J'aurais dû prendre un peu parti pour sa toison (...) Mais je n'ai pas bougé du fond de ma torpeur" .




Georges Brassens: "la tondue" (1964)

La belle qui couchait avec le roi de Prusse
Avec le roi de Prusse
A qui l'on a tondu le crâne rasibus
Le crâne rasibus

Son penchant prononcé pour les " ich liebe dich ",
Pour les " ich liebe dich "
Lui valut de porter quelques cheveux postich's
Quelques cheveux postich's

Les braves sans-culott's et les bonnets phrygiens
Et les bonnets phrygiens
Ont livré sa crinière à un tondeur de chiens
A un tondeur de chiens

J'aurais dû prendre un peu parti pour sa toison
Parti pour sa toison
J'aurais dû dire un mot pour sauver son chignon
Pour sauver son chignon

Mais je n'ai pas bougé du fond de ma torpeur
Du fond de ma torpeur
Les coupeurs de cheveux en quatre m'ont fait peur
En quatre m'ont fait peur

Quand, pire qu'une brosse, elle eut été tondue
Elle eut été tondue
J'ai dit : " C'est malheureux, ces accroch'-cœur perdus
Ces accroch'-cœur perdus "

Et, ramassant l'un d'eux qui traînait dans l'ornière
Qui traînait dans l'ornière
Je l'ai, comme une fleur, mis à ma boutonnière
Mis à ma boutonnière

En me voyant partir arborant mon toupet
Arborant mon toupet
Tous ces coupeurs de natt's m'ont pris pour un suspect
M'ont pris pour un suspect

Comme de la patrie je ne mérite guère
Je ne mérite guère
J'ai pas la Croix d'honneur, j'ai pas la croix de guerre
J'ai pas la croix de guerre

Et je n'en souffre pas avec trop de rigueur
Avec trop de rigueur
J'ai ma rosette à moi: c'est un accroche-cœur
C'est un accroche-cœur








dinsdag 3 september 2013

Op de draaitafel vandaag : Roger Nichols & the Small Circle of Friends (1968)



Als songwriter schreef Roger Nichols met grootheden als Paul Williams en Tony Asher (lyrics voor o.m. Brian Wilson’s Pet Sounds).

Dit album – dat ik lang geleden voor een habbekrats kocht in Gent - is vele dingen tegelijk. Soft pop, een beetje oppervlakkige rock, en een zware dosis easy listening.

De drie stemmen samen zorgen voor een heerlijke, zachte glans, even effectief op de ballads (Bacharach's "Don’t go Breakin 'My Heart") als op de uptempo nummers ('Don’t Take Your Time ").

Dit album bevat ook een wonderlijk mooie versie van Carole King’s 'Snow Queen', een sierlijke wals, ondersteund door de prachtige zang van de groep.

De credits op het album zijn een virtuele who's who van wat California-pop was op dat moment (1968) : Lenny Waronker, Van Dyke Parks, Bruce Botnick, en Randy Newman.

Toen de plaat uitkwam was ze een flop. De muziek echter blijft overeind als een huis, een authentiek stukje van Californië Sunshine Pop.


Heerlijk.

Favoriete tracks

Snow Queen



I'll be back




zaterdag 31 augustus 2013

Billy J. Kramer and the Dakota's - De UK EP's



Billy J. Kramer with The Dakotas was een Britse popgroep, opgericht in 1963. De zanger kwam uit de buurt van Liverpool, de groep uit Manchester.

De groep nam verschillende covers van Beatles-nummers op. Van hun drie grootste hits, “Do You Want to Know a Secret”, “Bad to Me” en “Little Children”, waren er twee geschreven door Lennon en McCartney.

William Ashton was de jongste van zeven kinderen. Hij volgde een opleiding tot machinist bij British Railways en speelde in zijn vrije tijd ritmegitaar in een amateurbandje. Na korte tijd begon hij daarnaast te zingen. Als artiestennaam koos hij Billy J. Kramer. De achternaam haalde hij willekeurig uit een telefoonboek, de ‘J.’ voegde hij later toe op aanraden van John Lennon; dat klonk professioneler.

Hij trad op als zanger met een begeleidingsgroep die zich The Coasters noemde, toen hij kennis maakte met Brian Epstein. Vermits zijn gitaar gestolen was, zong Kramer alleen nog. Begin 1963 vroeg Epstein of Kramer beroepszanger wilde worden. The Coasters wilden de amateurstatus niet opgeven, dus Epstein ging op zoek naar een professionele begeleidingsband.

Die band werd The Dakotas uit Manchester. De groep was in 1960 opgericht en speelde daar in clubs en ballrooms. Toen Brian Epstein hen vroeg om naar Liverpool te komen, waren ze de vaste begeleidingsgroep van de zanger Pete Maclaine. The Dakotas gingen akkoord, mits ze ook zelf platen mochten maken, los van Billy J. Kramer. Zo sloot Epstein twee afzonderlijke platencontracten af met Parlophone. Om duidelijk te maken dat het hier om een samenwerkingsverband tussen een zanger en een groep ging, werden ze samen Billy J. Kramer with The Dakotas genoemd. De pers en het publiek hadden het toch vaak over Billy J. Kramer and The Dakotas of Billy J. Kramer & The Dakotas.


 
The Beatles, Gerry and the Pacemakers en Billy J. Kramer and the Dakotas' met manager Brian Epstein.


De groep was, na The Beatles en Gerry & the Pacemakers, de derde groep die Brian Epstein als manager onder zijn hoede nam.

Het met de groep bevriende duo Lennon en McCartney gaf toestemming om het nummer “Do You Want to Know a Secret” op te nemen, dat op het Beatles-debuutalbum “Please Please Me” stond. De versie van Billy J. Kramer with The Dakotas bracht het in mei 1963 tot de tweede plaats in de UK Singles Chart.


Billy J. Kramer, Cilla Black en Gerry and the Pacemakers.


Lennon en McCartney schreven ook de tweede en de derde single van de groep. “Bad to Me” en “I'll Keep You Satisfied” zijn zelfs allebei nummers die The Beatles nooit zelf hebben opgenomen. “Bad to Me” haalde in augustus 1963 de eerste plaats in de UK Singles Chart;  “I'll Keep You Satisfied” bracht het in november 1963 tot de vierde plaats.

Lennon en McCartney waren gewillig genoeg, maar Billy J. Kramer with The Dakotas kozen als volgende single toch een nummer geschreven door anderen. Ze waren bang dat ze anders eeuwig in de schaduw van The Beatles zouden blijven staan. “Little Children”, van de Amerikaanse liedjesschrijvers J. Leslie McFarland en Mort Shuman, werd de grootste hit van de groep. In maart 1964 bereikte het nummer de eerste plaats in de UK Singles Chart. Met dit ietwat ondeugende liedje over kleine kinderen die hinderlijk aanwezig zijn als de ik-figuur alleen wil zijn met zijn vriendinnetje, brak de groep ook door in de Verenigde Staten, waar het nummer de zevende plaats bereikte in de Billboard Hot 100. In de VS was Bad to Me de achterkant; dat nummer bereikte de negende plaats.




De volgende single, “From a Window”, was dan alweer een nummer van Lennon en McCartney dat nooit is opgenomen door The Beatles. In augustus 1964 bereikte het de tiende plaats in de Britse hitparade.

Dit matige succes luidde een periode van neergang in. De volgende plaat, “It’s Gotta Last Forever”, deed niets. De opvolger, “Trains and Boats and Planes”, deze keer een nummer van Burt Bacharach, dat in mei 1965 uitkwam, moest concurreren met de versie van de maestro zelf. Bacharach won de competitie met een vierde plaats in de Britse hitparade. Kramer en de Dakotas haalden toch nog een eervolle twaalfde plaats.

Het was hun laatste succes.

Hun volgende platen haalden de hitparade niet meer. In 1967 besloten Billy J. Kramer en de Dakotas hun eigen weg te gaan.

Conform de afspraken met Epstein mochten The Dakotas zelf ook platen uitbrengen. In deze periode brachten ze drie singles met instrumentale nummers uit. Daarvan werd “The Cruel Sea” in 1963 in Groot-Brittannië met een 18e plaats een klein hitje. Het nummer verscheen het volgende jaar verrassend op een lp van Billy J. Kramer with The Dakotas die bestemd was voor de Amerikaanse markt, nu onder de titel “The Cruel Surf”. Onder die titel namen The Ventures het nummer in hun repertoire op. Het staat op hun lp Live In Japan ’65.







Dit zijn hun EP’s
 

• The Kramer Hits
Parlophone GEP 8885 Sep '63
1.Do You Want To Know A Secret?
2.I'll Be On My Way
3.Bad To Me
4.I Call Your Name

• I'll Keep You Satisfied
Parlophone GEP 8895 Dec '63
1.I'll Keep You Satisfied
2.I Know
3.Dance With Me
4.It's Up To You

• Little Children
Parlophone GEP 8907 May '64
1.Little Children
2.They Remind Me Of You
3.Beautiful Dreamer
4.I Call Your Name

• From A Window
Parlophone GEP 8921 Nov '64
1.From A Window
2.Second To None
3.Dance With Me
4.Twelfth Of Never

• Billy J. Plays The States
Parlophone GEP 8928 Feb '65
1.Sugar Babe
2.Twilight Time
3.Tennessee Waltz
4.Irresistible You




woensdag 28 augustus 2013

Op de draaitafel : Bob Dylan – Another Self Portrait (2013)





‘What is this shit?’, was het commentaar van Greil Marcus in “Rolling Stone”  na de eerste beluistering van ‘Self Portrait’ in 1970.  Ik herinner mij deze titel alsof het gisteren was.

Het zou één van Dylan’s meest controversiële albums worden, in de kritieken vrijwel unaniem neergehaald.

In de periode 1969-1970 werden in New York (met o.a. David Bromberg en Al Kooper) tientallen songs opgenomen, die vervolgens in Nashville en Los Angeles werden voorzien van backing vocals, extra drums en soms een orkest, en die deels terecht kwamen op de albums ‘Self Portrait’ en ‘New Morning’.

Het resultaat werd door velen beschouwd als Dylan onwaardig.

En toch ...

De verleden jaar in New York teruggevonden tapes laten je horen hoe “Self Portrait” had kunnen klinken...

Ik vraag me af wiens beslissing het is geweest om die flauwe kul aan de basistapes toe te voegen. Is het dan echt zo dat Dylan zelf destructieve neigingen heeft en dat hij wetens en willens de goeie dingen achterhoudt en ze laat aanvullen met wat Greil Marcus (terecht ?)  “Shit” noemde ?

Dylan woonde eind jaren zestig in de bossen van het villadorp Woodstock, een stukje ten noorden van New York. Hij was getrouwd, vader geworden, maar een rustig familieleven was niet voor hem weggelegd. Voortdurend werd hij lastiggevallen door opdringerige fans, die hem beschouwden als de zegsman van hun generatie.

Daaraan stoorde Dylan zich mogelijk nog het meest. Hij liet niet na te benadrukken niet anders te willen zijn dan een muzikant in de traditie van Woody Guthrie, Johnny Cash en al die anderen die de Amerikaanse muziek in leven hielden.

Al Kooper heeft Self Portrait ooit “An American Songbook” genoemd,  misschien wel de werktitel voor de plaat. Dat zegt waar het om gaat.

Het was echter de tijd waarin de zgn “Counter-Culture” hoogtij vierde en die “American Songs” lagen niet goed. Vietnam, rassenstrijd, studentenopstand enz...Bob Dylan, voor velen de personificatie van muzikaal protest, zong oude liedjes waar niemand oren naar had en deed dat ook nog eens in mierzoete, melige arrangementen.

Als bonus krijg je naast de 35 onuitgegeven songs, of versies van songs, nog het hele Isle of Wight optreden met de Band, waar ik bij was, en de opnieuw remasterde “Self Portrait”.

Ik hou van deze plaat. Ik heb ze altijd gekoesterd hoewel ze tegendraads was en haaks stond op wat je van Dylan verwachtte. Maar ja, dat heeft Bob in zijn carrière wel meer gedaan. Hij ging elektrisch spelen in Newport op het hoogtepunt van de folkboom, hij ging gospel en religieuze liedjes zingen waar de meeste van zijn adepten daar huiverig tegenover stonden....

Favoriete tracks zijn zonder meer “Pretty Saro” en “Thirsty Boots” maar ook “Railroad Bill” enz enz enz...

Dit is er uiteraard eentje om op de lijst van 2013 te plaatsen.